Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·vie·zen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geldswaarden ter betaling van buitenlandse schulden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]

Zelfstandig naamwoord

de deviezenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord devies

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen