• de·vi·eer
vervoeging van
deviëren

devieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deviëren
    • Ik devieer. 
  2. gebiedende wijs van deviëren
    • Devieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deviëren
    • Devieer je?