• deugt
vervoeging van
deugen

deugt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deugen
    • Jij deugt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deugen
    • Hij deugt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van deugen
    • Deugt! 
    • Als je nergens voor deugt, kun je altijd nog werken aan het WikiWoordenboek. 
     'Denk jij dat ik een tuinman om halfelf 's avonds bij me laat komen omdat het eten niet deugt?'[1]