desinfecteerde
- des·in·fec·teer·de
vervoeging van |
---|
desinfecteren |
desinfecteerde
- enkelvoud verleden tijd van desinfecteren
- Ik desinfecteerde.
- Jij desinfecteerde.
- Hij, zij, het desinfecteerde.
- Ik desinfecteerde.
- Het woord desinfecteerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.