desemde
- de·sem·de
vervoeging van |
---|
desemen |
desemde
- enkelvoud verleden tijd van desemen
- Ik desemde.
- Jij desemde.
- Hij, zij, het desemde.
- Ik desemde.
- Het woord desemde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
desemen |
desemde