desacatar
- de·sa·ca·tar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
desacatar |
desacataba |
desacatado |
volledig |
desacatar
- overgankelijk beledigen, oneerbiedig behandelen
- niet gehoorzamen , niet opvolgen (van reglementen, wetten enz.)
- [1] ofender
- [2] desobedecer
- desacatar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española