denonceerden
- de·non·ceer·den
vervoeging van |
---|
denonceren |
denonceerden
- meervoud verleden tijd van denonceren
- Wij denonceerden.
- Jullie denonceerden.
- Zij denonceerden.
- Wij denonceerden.
- Het woord denonceerden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.