denigreer
- de·ni·greer
vervoeging van |
---|
denigreren |
denigreer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denigreren
- Ik denigreer.
- gebiedende wijs van denigreren
- Denigreer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denigreren
- Denigreer je?