Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·na·zi·fi·ceer·den

Werkwoord

vervoeging van
denazificeren

denazificeerden

  1. meervoud verleden tijd van denazificeren
    • Wij denazificeerden. 
    • Jullie denazificeerden. 
    • Zij denazificeerden.