denazificeer
- de·na·zi·fi·ceer
vervoeging van |
---|
denazificeren |
denazificeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denazificeren
- Ik denazificeer.
- gebiedende wijs van denazificeren
- Denazificeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denazificeren
- Denazificeer je?