• de·le·gi·ti·meer
vervoeging van
delegitimeren

delegitimeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van delegitimeren
    • Ik delegitimeer. 
  2. gebiedende wijs van delegitimeren
    • Delegitimeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van delegitimeren
    • Delegitimeer je?