delegeer
- de·le·geer
vervoeging van |
---|
delegeren |
delegeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van delegeren
- Ik delegeer.
- gebiedende wijs van delegeren
- Delegeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van delegeren
- Delegeer je?
- Het woord delegeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.