• de·flec·teert
vervoeging van
deflecteren

deflecteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deflecteren
    • Jij deflecteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deflecteren
    • Hij deflecteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van deflecteren
    • Deflecteert!