• de·bu·ten

de debutenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord debuut


vervoeging van
debutar

debuten

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van debutar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van debutar