daronne
daronne v
- (spreektaal) moeder
- «Je peux pas rester, ma daronne veut que j’rentre.»
- Ik kan niet blijven, moeder de vrouw wil dat ik naar huis kom. [1]
- «Je peux pas rester, ma daronne veut que j’rentre.»
- (spreektaal) meesteres, bazin [1]
- (spreektaal) vrouw die oud is
- «Sammy, c’est une daronne, elle a pas loin de 26 ans.»
- Sammy, die is oud, zij is al bijna 26 jaar. [1]
- «Sammy, c’est une daronne, elle a pas loin de 26 ans.»
- vrouwelijke vorm van daron