Afrikaans

Bijwoord

darem

  1. toch, wel
    «Ons was baie bang en is net bly dis verby. Maar ons het darem 'n lekker storie om eendag aan die kleinkinders te vertel.»
    We waren erg bang en ook blij dat het voorbij was. Maar we hebben wel een mooi verhaal om ooit aan onze kleinkinderen te vertellen.
    «So, jy het darem gekom?»
    Zo, je bent toch gekomen?


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·rem

Zelfstandig naamwoord

darem

  1. instrumentalis enkelvoud van dar