• dank·zegt
vervoeging van
dankzeggen

dankzegt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dankzeggen
    • ... dat jij dankzegt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dankzeggen
    • ... dat hij dankzegt.