Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dak·ha·zen

Zelfstandig naamwoord

de dakhazenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dakhaas
     'Achterlijke dakhazen met hun idiote prijzen,' zei hij, het kwam duidelijk recht uit het hart.[1]

Verwijzingen