• cut·te·ren

cutteren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cutteren
cutterde
gecutterd
zwak -d volledig
  1. overgankelijk (techniek) snijden met een cuttermes
    • Vloerbekleding moet je cutteren, dat lukt niet met een schaar. 
  2. overgankelijk (kookkunst) in hele kleine stukjes snijden
    • Peterselie moet je goed cutteren, want dan komt het gerecht beter op smaak. 
32 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be