craignos

  1. (spreektaal) lelijk
    «Ta caisse, elle est craignos, Martin! Quand c’est qu’tu la changes?»
    Die wagen van jou is oerlelijk Martin! Wanneer ruil je hem in? [1]
  2. (spreektaal) verdacht
    «La nuit, dans l’quartier, y a des mecs craignos qui traînent.»
    ’s Nachts hangen er verdachte lui rond in de wijk. [1]
  3. (spreektaal) waardeloos, pet
    «C’est craignos
    Da’s knudde! [1]