convoceerden
- con·vo·ceer·den
vervoeging van |
---|
convoceren |
convoceerden
- meervoud verleden tijd van convoceren
- Wij convoceerden.
- Jullie convoceerden.
- Zij convoceerden.
- Wij convoceerden.
- Het woord convoceerden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.