• con·trei·en
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘streken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]

de contreienmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord contrei
     Nog één ding, dat je misschien niet leuk vindt. Je moet je oude naam gebruiken, zie het als een artiestennaam. Mensen kennen Letang niet, Lauritzen zal veel beter werken in die contreien.[2]
90 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]