concurreer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: concurreer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- con·cur·reer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
concurreren |
concurreer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concurreren
- Ik concurreer.
- gebiedende wijs van concurreren
- Concurreer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concurreren
- Concurreer je?