• con·cur·reer
vervoeging van
concurreren

concurreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concurreren
    • Ik concurreer. 
  2. gebiedende wijs van concurreren
    • Concurreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concurreren
    • Concurreer je?