concilieer
- Geluid: concilieer (hulp, bestand)
- con·ci·li·eer
vervoeging van |
---|
conciliëren |
concilieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van conciliëren
- Ik concilieer.
- gebiedende wijs van conciliëren
- Concilieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van conciliëren
- Concilieer je?
- Het woord concilieer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.