coöpteer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- co·op·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
coöpteren |
coöpteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coöpteren
- Ik coöpteer.
- gebiedende wijs van coöpteren
- Coöpteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coöpteren
- Coöpteer je?
Gangbaarheid
- Het woord coöpteer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.