• co·op·teer
vervoeging van
coöpteren

coöpteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coöpteren
    • Ik coöpteer. 
  2. gebiedende wijs van coöpteren
    • Coöpteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coöpteren
    • Coöpteer je?