• ci·se·leert
vervoeging van
ciseleren

ciseleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ciseleren
    • Jij ciseleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ciseleren
    • Hij ciseleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ciseleren
    • Ciseleert!