Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chi·po·teer

Werkwoord

vervoeging van
chipoteren

chipoteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chipoteren
    • Ik chipoteer. 
  2. gebiedende wijs van chipoteren
    • Chipoteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chipoteren
    • Chipoteer je? 

Gangbaarheid