• chauf·feer
vervoeging van
chaufferen

chauffeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chaufferen
    • Ik chauffeer. 
  2. gebiedende wijs van chaufferen
    • Chauffeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chaufferen
    • Chauffeer je?