chauffeer
- chauf·feer
vervoeging van |
---|
chaufferen |
chauffeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chaufferen
- Ik chauffeer.
- gebiedende wijs van chaufferen
- Chauffeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chaufferen
- Chauffeer je?
- Het woord chauffeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.