• char·man·te

charmante

  1. verbogen vorm van de stellende trap van charmant
     Een stugge vrouw, die luisterde naar de bedrieglijk charmante naam Natascha en Engels met een loodzwaar Oostblokaccent sprak.[1]
     Britta was in meerdere opzichten het tegenovergestelde van de kokkinnen, je zou zelfs kunnen zeggen dat ze een charmante vrouw was.[2]