chủ

  1. baas: degene die de bevelen geeft, de werkgever
  2. eigenaar: degene die een bepaald iets bezit
  1. «Chủ vắng nhà, gà vọc niêu tôm.»
    Is de baas afwezig, dan zit de kip aan de garnalen. "Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel."