carpoolt
- car·poolt
vervoeging van |
---|
carpoolen |
carpoolt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van carpoolen
- Jij carpoolt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van carpoolen
- Hij carpoolt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van carpoolen
- Carpoolt!
- Het woord carpoolt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.