calculer
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
calculer |
calculais |
calculé |
eerste groep | volledig |
calculer
- rekenen, becijferen
- (spreektaal) in de gaten hebben
- «Les deux mecs, là, ils me suivent depuis un quart, j’les ai trop bien calculés!»
- Die twee kerels volgen me al een kwartier, ik heb ze wel in de smiezen! [1]
- «Les deux mecs, là, ils me suivent depuis un quart, j’les ai trop bien calculés!»
- (spreektaal) overwegen, denken aan
- «J’arrête de draguer Marie-Louise, elle me calcule pas.»
- Ik probeer Marie-Louise niet meer te versieren, ze ziet me niet zitten! [1]
- «J’arrête de draguer Marie-Louise, elle me calcule pas.»