calculeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cal·cu·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
calculeren |
calculeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van calculeren
- Ik calculeer.
- gebiedende wijs van calculeren
- Calculeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van calculeren
- Calculeer je?