• bun·gel
vervoeging van
bungelen

bungel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bungelen
    • Ik bungel. 
  2. gebiedende wijs van bungelen
    • Bungel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bungelen
    • Bungel je? 
87 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be