bungel
- bun·gel
vervoeging van |
---|
bungelen |
bungel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bungelen
- Ik bungel.
- gebiedende wijs van bungelen
- Bungel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bungelen
- Bungel je?
- Het woord bungel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bungel" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be