bullen
- bul·len
- In de betekenis van ‘spullen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1]
de bullen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bul
- Het woord bullen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bullen" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
40 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "bullen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
bullir |
bullen
- derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van bullir