Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·sloot

Werkwoord

vervoeging van
buitensluiten

buitensloot

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van buitensluiten
    • ... dat ik buitensloot. 
    • ... dat jij buitensloot. 
    • ... dat hij, zij, het buitensloot. 
     Goedbedoelde adviezen. Uitgesproken in een kamer waarin menselijke warmte de kou buitensloot.[1]

Verwijzingen