bubbelt
- bub·belt
vervoeging van |
---|
bubbelen |
bubbelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bubbelen
- Jij bubbelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bubbelen
- Hij bubbelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bubbelen
- Bubbelt!
- Het woord bubbelt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bubbelt" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be