• bub·bel·den
vervoeging van
bubbelen

bubbelden

  1. meervoud verleden tijd van bubbelen
    • Wij bubbelden. 
    • Jullie bubbelden. 
    • Zij bubbelden. 
82 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be