bubbelden
- bub·bel·den
vervoeging van |
---|
bubbelen |
bubbelden
- meervoud verleden tijd van bubbelen
- Wij bubbelden.
- Jullie bubbelden.
- Zij bubbelden.
- Wij bubbelden.
- Het woord bubbelden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bubbelden" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be