• IPA: /brʊsliː/
  • bru·s·lí

bruslí

  1. instrumentalis enkelvoud van brusle
  2. genitief meervoud van brusle
  • bru·slí

bruslí

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord bruslit
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord bruslit