• brok·kel
vervoeging van
brokkelen

brokkel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brokkelen
    • Ik brokkel. 
  2. gebiedende wijs van brokkelen
    • Brokkel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brokkelen
    • Brokkel je? 
71 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be