brokkel
- brok·kel
vervoeging van |
---|
brokkelen |
brokkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brokkelen
- Ik brokkel.
- gebiedende wijs van brokkelen
- Brokkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brokkelen
- Brokkel je?
- Het woord brokkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brokkel" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be