brali

  1. meervoud voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van braś


brali

  1. derde persoon meervoud verleden tijd van brać


  • bra·li

brali

  1. bezield mannelijk derde persoon meervoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord brát
  2. bezield mannelijk meervoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord brát