bralde
- bral·de
vervoeging van |
---|
brallen |
bralde
- enkelvoud verleden tijd van brallen
- Ik bralde.
- Jij bralde.
- Hij, zij, het bralde.
- Ik bralde.
- ▸ 'Vannacht ben ik de minnaar van jouw dromen,' bralde Teun tegen Marieke.[1]
- Het woord bralde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.