Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·tert

Werkwoord

vervoeging van
boteren

botert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boteren
    • Jij botert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boteren
    • Hij botert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van boteren
    • Botert!