Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·ta·ni·seert

Werkwoord

vervoeging van
botaniseren

botaniseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van botaniseren
    • Jij botaniseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van botaniseren
    • Hij botaniseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van botaniseren
    • Botaniseert! 

Gangbaarheid