• bo·ta·ni·seer
vervoeging van
botaniseren

botaniseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van botaniseren
    • Ik botaniseer. 
  2. gebiedende wijs van botaniseren
    • Botaniseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van botaniseren
    • Botaniseer je?