boorde
- boor·de
vervoeging van |
---|
boren |
boorde
- enkelvoud verleden tijd van boren
- Ik boorde.
- Jij boorde.
- Hij, zij, het boorde.
- Ik boorde.
- ▸ Haar blik boorde zich in de ogen van Jeroen.[1]
- ▸ Normaal gesproken was dat geen enkel probleem geweest, ze gebruikten een eenvoudige en beproefde techniek met platen en bouten voor de samenvoeging. Maar met bevroren stammen ging het meteen mis als je de bouten erin probeerde te forceren, het was alsof je in glas boorde.[2]
- Het woord boorde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “All-inclusive” (2006), A.W. Bruna Uitgevers , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142