boemelde
- boe·mel·de
vervoeging van |
---|
boemelen |
boemelde
- enkelvoud verleden tijd van boemelen
- Ik boemelde.
- Jij boemelde.
- Hij, zij, het boemelde.
- Ik boemelde.
- Het woord boemelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.