blonk
- blonk
vervoeging van |
---|
blinken |
blonk
- enkelvoud verleden tijd van blinken
- Ik blonk.
- Jij blonk.
- Hij, zij, het blonk.
- Ik blonk.
- Het woord blonk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blonk" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be