• blin·ka

blinka

  1. verleden tijd van blinke
  2. voltooid deelwoord van blinke

blinka, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van blink


  • blin·ka

blinka

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast blinke, zie aldaar

blinka

  1. verleden tijd van blinka
  2. voltooid deelwoord van blinka

blinka

  1. verleden tijd van blinke
  2. voltooid deelwoord van blinke