blauwbek
- blauw·bek
vervoeging van |
---|
blauwbekken |
blauwbek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blauwbekken
- Ik blauwbek.
- gebiedende wijs van blauwbekken
- Blauwbek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blauwbekken
- Blauwbek je?
- Het woord blauwbek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.